Jan van Esschen en Hendrik Voes – De eerste ketterverbranding in Brussel

1 juli 1523
3 minuten leestijd
Jan van Essen en Hendrik Voes op de brandstapel (Publiek Domein - Ludwig Rabus)
Jan van Essen en Hendrik Voes op de brandstapel (Publiek Domein - Ludwig Rabus)

De Augustijnenmonniken Hendrik Vos en Jan van Esschen waren de eersten die het weinig benijdenswaardig lot ondergingen om wegens ketterij en hun Lutherse opvattingen in 1523 levend verbrand te worden op de Grote Markt te Brussel. Het betekende het begin van een meedogenloze vervolging van ketters, ongelovigen en protestanten in de Zuidelijke Nederlanden.

De aanloop tot een schisma

In oktober 1517 spijkerde de Duitse moraaltheoloog en priester Maarten Luther (1483-1546) zijn intussen bekende vijfennegentig stellingen op de deur van de slotkerk te Wittenberg. Hij klaagde er de heersende wantoestanden mee aan binnen de katholieke kerk en trok hard van leer tegen de aflatenhandel die paus Leo X (1475-1521) had ingevoerd om de bouw van de Sint-Pietersbasiliek in Rome te bekostigen. De stellingen zouden het begin inluiden van wat in de geschiedenisboeken wordt omschreven als de reformatie en al vrij vlug de grondslag vormen van het protestantisme.

Ferdinand Pauwels, 1872. Maarten Luther spijkert de 95 stellingen op de deur van de slotkerk in Wittenberg, 31 oktober 1517. (wiki)
Ferdinand Pauwels, 1872. Maarten Luther spijkert de 95 stellingen op de deur van de slotkerk in Wittenberg, 31 oktober 1517. (wiki)

De situatie in de Zuidelijke Nederlanden

In 1519 werd Karel V (1500-1558), die toen al over onze gewesten heerste, tot keizer van het Heilig Roomse Rijk verkozen en werd daarmee één van de machtigste vorsten van Europa. Karel V, een overtuigde katholiek, wou de invloed van het Lutherse gedachtegoed de kop indrukken en benoemde een zekere Frans van der Hulst tot inquisiteur-generaal van de Nederlanden. Deze liet al snel zijn oog vallen op de Augustijnenbroeders van het Sint-Andriesklooster in Antwerpen die openlijk de opvattingen van Luther verkondigden.

Jacob Proost (1486-1559), de prior van het klooster werd gearresteerd en overgebracht naar Brussel. Onder dwang van de inquisitie gaf Proost zijn ‘dwalingen’ toe en herriep publiekelijk de Lutherse stellingen. Korte tijd na zijn vrijlating vluchtte hij naar Duitsland en vestigde zich als predikant in Bremen. Toen ondertussen de nieuwe abt van het klooster, Hendrik van Zutphen (ca. 1488-1524), hardnekkig de Lutherse leer verder bleef prediken werd het convent op last van Robert van Croy, de bisschop van Kamerijk, ontwijd en de gebouwen, op de kloosterkerk na, met de grond gelijk gemaakt. De meeste monniken werden opgepakt en gevangen gezet in de kerkers van het hertogelijk kasteel van Vilvoorde, een plaats ten noorden van Brussel. Een klein aantal van hen, voor zover ze niet van ketterij werden verdacht, kregen een overplaatsing naar andere meestal verafgelegen kloosters in het bisdom.

Een potsierlijk schijnproces

Vuur (cc0 - Pixabay - Alexas_Fotos)
Volgens de Kerk kon de ziel van ketters alleen gered worden door de louterende werking van de vlammen. (cc0 – Pixabay – Alexas_Fotos)
De Augustijnenpaters werden dagenlang verhoord en zweerden uiteindelijk de Lutherse leer af. Enkel Hendrik Vos en Jan van Esschen weigerden halsstarrig hun nieuwe geloofsregels te loochenen. De inquisiteurs die een voorbeeld wilden stellen aan de goegemeente veroordeelden de beide monniken na een schijnproces, dat amper enkele minuten duurde, tot de dood op de brandstapel. De twee ongelukkigen hoefden op geen enkele vorm van genade te rekenen. De inquisiteurs bepaalden zelf dat het hout aan de brandstapel zo gestapeld moest worden dat beide kloosterlingen niet door de rookontwikkeling konden stikken, maar wel degelijk levend verbrand zouden worden.

Een dergelijk vonnis was al sinds de middeleeuwen in verscheidene landen de gebruikelijke strafmaat voor ketters en ongelovigen. Dit lijkt nu een barbaarse daad, maar indertijd kon volgens de katholieke Kerk de ziel van ketters en onverbeterlijke zondaars enkel gered worden door de louterende werking van de vlammen. De Kerk waakte er volgens haar eigen dogma “Ecclesia non novit sanguinem” of vrij vertaald “De Kerk heeft geen bloed aan haar handen” nauwgezet over deze vonnissen niet zelf te voltrekken maar ze door burgerlijke autoriteiten te laten uitvoeren.

Toen Luther de dood vernam van zijn twee medebroeders hekelde hij met zijn protestschrift “An die Christen in Holland, Brabant und Flandern” het onbarmhartige optreden van de inquisitie in naam van de Kerk en schreef een loflied ter ere van de twee monniken die als martelaar voor hun nieuw evangelisch geloof waren gestorven.

Hoe het verder ging

Alexander Farnese
Alexander Farnese
De vervolgingen van andersdenkenden en zogenaamde ketters zou in de daarop volgende jaren onder Karel V’s zoon en opvolger Filips II (1527-1598) nog meer toenemen. Hoeveel onschuldige slachtoffers in de Zuidelijke Nederlanden de inquisitie nu precies ter dood liet veroordelen is moeilijk met enige zekerheid te achterhalen. Pas in 1576 werd onder impuls van Willem van Oranje (1533-1584) met de ‘Pacificatie van Gent’ voor het eerst een begin gemaakt van een zekere tolerantie tussen katholieken en protestanten. Lang duurde dit wankel vergelijk echter niet want enkele jaren later, met de komst van de nieuwe landvoogd Alexander Farnese (1545-1592), nam het Rooms-katholieke geloof vrij snel haar vroegere machtspositie weer in…

Boek: Wereld in wanorde – Maarten Luther en de geboorte van de Reformatie

Gepassioneerd door vreemde culturen en de geschiedenis van het vroege neolithicum tot aan onze moderne tijden schreef Rudi Schrever verscheidene jaren op regelmatige basis artikelen voor Historiek.net en andere gespecialiseerde vakbladen.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×